Koffie in Colombia
Na nog een paar dagen op zee – met onderweg sneeuw (op een berg), orka’s en heel veel vlinders – zijn we in Cartagena, Colombia. Een échte wereldstad met veel flatgebouwen en een mooi historisch centrum. De eerste was zit al in een wasmachine als we ons door de inklaarprocedure worstelen. Een paar dagen later laten we Sirena voor het eerst in lange tijd achter in een haven om het binnenland van Colombia te verkennen.
Voor het eerst in een jaar kunnen we een lange broek aan! De eerste dagen is het zelfs ronduit fris te noemen. We zijn zo’n 2000m hoog in de bergen en genieten met volle teugen van elk moment dat het fleecevest aan kan. Alles gaat ineens veel sneller en m’n brein werkt ook weer gewoon normaal. Niet dat ik haar ergens voor nodig heb hier, anders dan leren over koffie en Spaans spreken, maar het is fijn om te merken dat m’n vermogen om een gedachte voor langer dan drie seconden vast te houden er niet definitief uitgezweten is.
Bijna een maand verblijven we in de Paisa-regio, een gebied dat bekend staat om de koffieplantages en gekleurde huizen, en natuurlijk om de stad Medellín. De dorpen die we aandoen naast Medellín hebben we onbewust op volgorde van zeer toeristisch tot compleet idyllisch gezet: Salento, Filandia, Santa Rosa de Cabal, Jardin en Jerico.
Salento en Filandia zijn de perfecte start van ons avontuur; er is veel te doen en zien en overal is goeie (ijs)koffie. We wandelen wat af; het is een prachtige combinatie van boerenland en bos en meer dan eens heb ik het gevoel terug in Nederland te zijn; oke, minus de bergen en tropische planten dan. Hier maken we ook voor het eerst echt kennis met de Colombiaanse keuken, die vooral bestaat uit verschillende combinaties van bruine bonen, rijst, vlees of vis, cassave, bakbanaan, avocado en arepa’s of patacones. Björn bestelt graag Bandeja Paisa: een groot bord vol bonenstoof, rijst, (bloed)worst, ei en gefrituurd buikspek (‘chicharrón’). Ik bestel liever het ‘menu del dia’, omdat daar altijd een gruwelijk lekkere (vis)soep bij zit, en laat me verrassen of daar voor 2 of voor 5 personen bonen, rijst, vis, etc. bij komt.
In Santa Rosa de Cabal slapen we bij een koffieplantage. De Italiaanse Luca bestiert de plantage en BnB met veel passie en laat ons op de boerderij alle stappen van de koffieproductie zien. We mogen met hem mee als hij de stad in gaat om zijn verschillende soorten koffie te verkopen aan distributeurs en vinden dat misschien wel het meest interessant van het hele proces. De beste bonen houdt hij, nadat ze gebrand zijn, om zelf te verkopen onder zijn eigen merknaam en om te laten beoordelen in koffiecompetities. Hij wint verschillende prijzen. De bulk van de bonen gaat naar de ‘federatie’, een samenwerkingsverband van alle koffieboeren in deze stad, die zorgt voor de distributie van de koffie naar binnen- en buitenland. De bonen gaan er op de grote hoop, samen met de bonen van alle andere boeren. Dit soort federaties zijn er blijkbaar in elke stad of regio. De koffie wordt gewogen en dan wordt de kwaliteit beoordeeld van een steekproef. Donna Maria doet de kwaliteitscontrole: ze scheid eerst het kaf van de koffie in een speciale zeef en controleert dan sneller dan mijn ogen kunnen bijhouden elke boon uit de steekproef op wormgaatjes of andere imperfecties. Als Luca een afgekeurde boon in twijfel trekt, kijkt Maria niet eens op terwijl ze hem terecht wijst, en gaat ze stoïcijns door met controleren. Met Donna Maria valt niet te sollen. Het resultaat wordt gewogen en Luca krijgt zijn prijs voor het percentage goede bonen. Maar ook de slechtste bonen, die Luca er op de plantage al uitgepikt heeft, hebben een markt. Deze “pasilla” is op zichzelf niet te hachelen, maar als je de bonen maar lang genoeg brandt en er wat smaakstoffen aan toevoegt krijg je iets wat op koffie lijkt. Dit restproduct gaat niet naar de federatie maar naar een andere distributeur, die hem klaarmaakt voor de klant; Starbucks.
Volgens het internet zou de busreis naar Jardin acht uur duren. Het internet had het mis. De rit begon van de plantage naar de stad in een ‘willy-jeep’ die hier in tegenstelling tot Salento niet bedoeld is voor de toeristen, maar voor forenzen. In een jeep die in Nederland niet per se voor meer dan vijf mensen bedoeld zou zijn, zaten hier gerust 10 mensen, plus bestuurder, plus Björn in het midden staand om onze rugtassen op het dak vast te houden, plus vier man achterop staand op de bumper. Flink door elkaar geschud en vol goede zin pakten we in Santa Rosa de eerste van een serie bussen. De laatste vijf van de uiteindelijk 13 uur durende rit zaten we in een kleine stadsbus. Helemaal achterin op de ‘he-buschauffeur-we-gaan-je-busje-slopen’-plek, gesandwicht tussen een man met kind op schoot en een bellende vrouw. Het uitzicht werd steeds mooier en Björn steeds chagrijniger. Het was tien uur ‘s avonds toen we aankwamen, moe en eigenlijk niet meer echt hongerig, maar we besloten voor de vorm nog even naar het plein te gaan om iets te eten. In één klap was onze vermoeidheid van de baan. Het plein, uiteraard voor een grote kerk, zat stampvol mensen. Uit alle kroegjes om het plein klonk salsamuziek en zij die niet dronken, dansten. Een soort treintje – zo één die ik alleen uit de Efteling ken vol verveelde kinderen en vermoeide oma’s – reed rond het plein vol met blije volwassenen en elke keer als ze bij een bepaalde kroeg kwamen begon het halve plein te juichen. Werkelijk iedereen had het naar zijn zin, wil ik maar zeggen. En alsof dat niet genoeg vertier was, waren er tippie-tappie-paarden. Het is de enige manier waarop ik kan beschrijven wat we zagen. Een stuk of tien woest ogende ruiters zaten volledig uitgedost op hun ros, die ze in razendsnelle piepkleine stapjes het plein rond lieten draven. Niemand schonk er echt aandacht aan, er stond geen jury punten uit te delen, het leek de normaalste zaak van de wereld voor iedereen behalve ons. Toen ik in m’n beste Spaans poogde te vragen aan iemand wat er in hemelsnaam aan de hand was, deden ze net of ík gek was. Later las ik dat de ruiters elke avond uit de bergen naar het dorp komen om met behulp van hun dressuurkunsten een meisje te versieren. Tippie-tappie is sexy.
Een paar dagen later zitten we in de bus naar Medellín. We zijn opgetogen dat we onze vrienden Laura en Jelle gaan zien, maar er is ook minder leuk nieuws…