Guna Yala

We worden ‘s ochtends wakker in Puerto Perme bij het geluid van vogels en een hol gebonk dat tegen de bergen terugkaatst. Een man staat op het strand een kano uit te hakken met een bijl. Als we later aan land gaan en aan de praat raken vertelt hij trots dat hij alle kano’s die hier liggen heeft gemaakt; de meester scheepsbouwer dus. Zijn naam is Roberto Rodriguez en hij vertelt honderduit over het vakmanschap van kanobouwer, ook al verstaan we maar een tiende van wat hij vertelt. De kano’s worden uit één flinke boomstam vervaardigd, die ze verder landinwaards vellen. Roberto wijst ons de weg naar het dorp, een paar minuten wandelen door de bananenplantage.

Ik zeg het maar even hoe het is: het voelt wat onwennig om rond te lopen in het dorpje. Toerist zijn op een plek waar elke scheet gecommercialiseerd wordt vind ik niks aan, maar toerist zijn waar dat helemaal niet het geval is voelt raar, zelfs ongemakkelijk. We zijn super benieuwd hoe mensen hier leven maar komen niet om ons te vergapen. Gelukkig smelt het ongemak weg zodra we met een man aan de praat raken, die ons naar een huis in aanbouw wijst. We zijn met stomheid geslagen als we 20 jonge mannen op een klein rieten geraamte zien staan, met zeker twee keer zoveel mannen en jongens eromheen die het proces gadeslaan. De jongens vlechten palmbladeren over het geraamte. Iedereen lijkt het hilarisch te vinden hoezeer we onder de indruk zijn van het proces, en voelen we ons meteen heel welkom.

Later zien we jongens bezig met het splitsen van de palmbladeren onder een dak waar ze zullen drogen, en komen er twee mannen vanuit het pad naar de berg met in elke hand een stapel palmbladeren achter zich aan slepend. Het dorp bestaat voor de meerderheid uit dit soort huizen van bamboe en palmbladeren, voor de rest uit houten of betonnen huizen met golfplatendak. Een groot deel van de vrouwen is gekleed in traditionele gekleurde kleding met mola’s en in de winkel van het dorp zitten twee dames mola’s te borduren. Het is zondag, dus er zijn veel mensen in het dorp. Degenen die niet bezig zijn met het huis zijn huishoudelijke dingen aan het doen of liggen in een hangmat in huis. Op hun smartphone te kijken – zoveel verschillen we dan ook weer niet van elkaar. Als we het dorp uitlopen komen we langs een vennetje waar een dame kleding en een hele schare kinderen aan het wassen is. Onze eerste ontmoeting met Guna Yala (de Spaanse naam ‘San Blas’ wordt je hier niet in dank afgenomen) is kortom één en al idylle; niet in de laatste plaats vanwege het adembenemende baaitje waar ons huis vannacht ligt. Na het drukke Cartagena voelt het alsof we van de wereld afgevaren zijn.

We moeten nog één moment terug naar de realiteit – of nou ja, de papieren realiteit van het inklaren. We varen in twee uurtjes naar Puerto Obaldia, een militaire basis aan de grens met Colombia en een stuk moderner dan het vorige dorp. We laten ons anker zakken in de golven. Sirena ligt als een dol paard te steigeren in het water van de onbeschutte baai die volgens de havenmeester ‘muy tranquilo’ is vandaag. De ruige omstandigheden bij deze ‘port of entry’ is één van de redenen waarom we in dit deel van Guna Yala nauwelijks andere boten tegenkomen. Maar het inklaren is er dikke pret. De jonge mannen van het Immigratiekantoor handelen hun deel van de formaliteiten bliksemsnel af zodat ze snel weer kunnen gaan gamen. Bij de Havenautoriteiten duurt het langer; we hebben nog nooit zoveel formulieren en stempels gezien, en we zijn toch inmiddels wel wat gewend. De havenmeester leek het zelf ook overdreven te vinden, en met goed gevoel voor drama keek hij bij elk nieuwe formulier (met vijf carbonpapiertjes ertussen) even zuchtend omhoog. Zeker dertig formulieren en kopietjes gaan op verschillende stapeltjes, en wij worden gesommeerd van één formulier en onze paspoorten zelf een kopie te maken, om in te leveren bij de politie. Maar dat is vermoedelijk het verdienmodel van zijn vrouw, die de copyshop runt. Na nog een paar kastjes en muren, waardoor we meteen het hele dorp te zien krijgen, leveren we de laatste papieren in bij een paar militairen op een steiger. De ambtenaar in mij geniet met volle teugen van dit bureaucratische feest.

Een paar dagen later varen we het water in dat een lange landtong scheidt van het vasteland. We hebben alleen de genua staan en het waait zacht. Bij de ingang staat een handvol rieten huizen op palen in het water. We varen met twee knopen zachtjes steeds dieper de baai in en omzeilen op zicht de riffen die wel in de kaart staan, maar niet op de juiste plek. Er is hier niets anders te horen dan vogels en verderop brekende golven. Achter het laatste rifje rollen we de genua in en draai ik Sirena met de neus in de wind. Björn laat het anker vallen, voor het allereerst zonder dat we de motor aan hebben. We liggen hier moederziel alleen in de rust, omringt door water en jungle.

Na een uur komt een praam met drie mannen gestaag op ons af. Ze overhandigen de akte, die we al verwachtten, en wij overhandigen 10 dollar – in Guna Yala moet je op sommige plekken een ankervergunning kopen maar je bent vervolgens zo lang welkom als je wil. Dan komt de eigenlijke reden dat de mannen zo snel naar ons toekwamen: lege smartphones. In het dorp waar de mannen wonen is geen elektriciteit en ze hadden zonnepanelen aan onze reling gespot. Als bedankje voor het opladen krijgen we twee trossen bananen en bakbananen toegestopt; iedereen blij.

De volgende ochtend, als ik m’n hoofd uit het luik steek, hoor ik verderop brulapen. Als de T-Rex uit Jurasic Park. Ik geef Björn een hoognodige knipbeurt en we springen nadien overboord om de haren van ons af te spoelen. We trekken wat blikjes en potten open en maken tonijnsalade op versgebakken brood. We lezen een boek. We luisteren naar de geluiden uit de jungle. Dit is hoe we ons het zeilen voorstelden, toen we op kille herfstdagen in Nederland op de werf roest aan het bikken waren.