
Tijd in de Tuamotus
Ankeren in een atol is echt een feestje. Het water is zo helder dat je vanaf 20 meter diepte al kan scouten naar een goeie zandplek op de bodem om het anker op te leggen, en de paar honderd meter brede strook palmstrand en koraal die je van de oceaan scheidt zorgt ervoor dat je zelfs met harde wind op heerlijk vlak water ligt; om van de overdaad aan verse kokosnoten nog maar te zwijgen. Er zijn zelfs slingers op het feestje, want we ‘versieren’ de ankerketting met stootwillen, zodat ie een beetje boven de grond drijft en niet verstrikt raakt in de koraalclusters waarmee de bodem bezaaid is. Als je eenmaal ligt word je welkom geheten door een paar nieuwsgierige rifhaaien.
Een atol invaren is een beetje spannend; in de ring van koraal die het atol vormt zijn verschillende doorgangen waar water in en uitloopt met eb en vloed (hoogwater en laagwater). Vaak zijn één of twee daarvan diep en breed genoeg voor boten om door te varen. Je wil in- of uitvaren op het moment tussen hoogwater en laagwater (kentering), of met een beetje stroom mee. Maar time je het verkeerd, dan kun je zomaar 8 knopen stroom tegen hebben; daar kan onze motor niet tegenin. Als je vervolgens binnen het atol bent, moet je goed opletten op ‘bommies’. Bommies zijn steile kolommen van koraal van enkele meters tot enkele tientallen meters doorsnee die tot net onder het wateroppervlak groeien. Prachtig om bij te snorkelen, minder fijn om tegenaan te varen. Elk atol is ermee bezaaid, keurig verdeeld om de 100-2500 meter. Je ziet de bommies goed genoeg als je de zon in je rug hebt, maar als het bewolkt is of als je tegen de zon inkijkt zie je ze pas als het te laat is. Gelukkig hebben we satellietkaarten gedownload waar ze goed op te zien zijn, en is het een kwestie van een route uitzetten en het lijntje volgen. Kijk zelf maar eens op het satellietbeeld van GoogleMaps, dat geeft een goed beeld.
Vooraf vonden we het ondanks verhalen van andere zeilers moeilijk om ons een voorstelling te maken van de Tuamotu-atollen, maar het refrein van “Op een onbewoond eiland” van Kinderen voor Kinderen komt aardig in de buurt. Er is niet veel meer te doen dan snorkelen, kokosnoten slachten en kampvuurtjes stoken; we hebben zelden zó genoten van onze tijd op een plek. Tussen twee haakjes: Björn en ik hebben in onze zeilkamptijd menig kampvuur gebouwd en als je gewend bent om in het koude kletsnatte Nederland fik te maken, is het gemak waarmee een halfslachtige gestapeld hoopje takken en kokosnoten hier in de hens gaan enorm bevredigend. Woosh. We hebben veel opgetrokken met boot Topaas, wat erg gezellig was. Snorkelen kreeg in de Tuamotus een hele nieuwe dimensie door alle haaien en nieuwe vissen, maar het absolute hoogtepunt was met inkomend tij snorkelen in de passen van het atol Tahanea. Je vaart met de bijboot naar buiten, net de zee op; springt overboord en laat je gewoon met de bijboot aan de hand meevoeren naar binnen. Het is net de Droomvlucht in de Efteling; je hoeft niets te doen en al drijvend vergaap je je aan het voorbijflitsende spektakel. We zoefden over een ongelooflijke hoeveelheid koraal en vissen in alle kleuren. En als je weer uit de maalstroom in het rustige water van het atol bent, spring je weer in de bijboot en ga je gewoon nog een keer. En nog een keer. En nog een keer. Tot het tij keert.
Één ding klopte totaal niet met onze verwachting van de Tuamotus: de atollen zijn veel groter dan we dachten! De eerste die we bezochten, Raroia, is zo groot als het IJsselmeer, en de daarop volgenden niet veel kleiner. Dat betekent dat je ook in dit paradijs op moet letten waar de wind vandaan komt, zodat je niet ineens lagerwal ligt, en dat het ook gerust een halve dag varen is naar de hogerwal. Maar als de wind in 48 uur uit alle vier de windstreken komt waaien, is dat nog best ingewikkeld. We hebben er een paar keer voor moeten kiezen om naar de lagerwal toe te varen en daar een paar uur te liggen, wachtend op een winddraaiing. Die zich natuurlijk niet per se altijd aan de voorspelling houdt. Dat ‘aan lagerwal geraken’ iets vervelends is, weet zelfs de droogste landrot. Maar het is moeilijk uit te leggen hoe groot het verschil is tussen ankeren achter de rustige hogerwal en de hectiek aan lagerwal met harde wind. Sirena duikt dan met haar neus continu in de hoge golven, alsof we op de Noordzee aan de wind aan het hakken zijn. Dat is oncomfortabel, maar op zichzelf geen probleem, want we zijn wel wat gehobbel gewend na alle zeemijlen. Maar het grote verschil is dat we nu vast lagen aan ons anker. Vooral de eerste keer was dat erg spannend (oké, eng), in het atol Makemo. Het waaide steeds harder en onze snubberlijn, die bedoeld is om als een soort elastiek mee te rekken en de ergste klappen op te vangen, stond helemaal strak. Op elke top van de golf rukte de boot aan het ankergerij en bij elke “SNOK!” keken we elkaar ongerust aan of dit het moment zou zijn dat de ketting achter een stuk koraal zou haken en zou breken. Binnen, waar we elkaar nog konden verstaan, maakten we een plan. In het pikkedonker met regen en vlagen van windkracht 8 om onze oren gingen we naar buiten. Terwijl ik Sirena op volle toeren naar voren motorde om de spanning van de ketting te halen, maakte Björn op de steeds onder water duikende punt van de boot een extra lange rekkende snubberlijn vast. Daarna samen de lijn stukje bij beetje laten vieren, tot hij gelukkig de klappen goed opving. Soppend kwamen we binnen en we hebben snel warme chocolademelk gemaakt.
We hadden het gevoel dat de tijd stilstond in de Tuamotus. Maar als we voor het orkaanseizoen in Nieuw Zeeland willen zijn (en dat willen we), en ook nog iets willen zien van de tussenliggende paradijzen (willen we ook), moeten we erkennen dat het tijd is om afscheid te nemen van de deze prachtige atollen en boot Topaas en koers te zetten naar de volgende eilandengroep: de Gemeenschapseilanden. De tocht duurt ongeveer drie dagen en inmiddels varen we onder een heldere sterrenhemel op Tahiti en Morea af. We zijn nu zo zuidelijk, dat er allemaal andere sterrenbeelden aan het firmament staan. Leerden we met Peggy in Kaapverdië nog Cassiopeia, Orion en de doos van Pandora herkennen, nu zijn het Alpha en Beta Centurion, het Zuiderkruis, Schorpioen en de Theepot die ons toe fonkelen. Op de Gemeenschapseilanden wacht de drukte van toerisme op ons, maar ook de voordelen van de bewoonde wereld, zoals wasmachines en supermarkten. Bovendien zijn de eilanden met een rand van koraal eromheen bloedmooi, als ik de plaatjes mag geloven.
De verse voorraden zijn in ieder geval echt op (de chips en koek trouwens ook). Al blijken pannenkoeken ook zonder ei te lukken, en geldt hetzelfde voor koekjes bakken met olie in plaats van boter. In het groentenet hangt alleen nog een verschrompeld wit kooltje waar we vanavond met de laatste aardappels bubble ‘n squeak van maken, met een uit onze mond gespaarde haloumi als squeak. Verder eten we heel veel bonensalades, pasta puttanesca en andere combinaties uit de houdbare voorraad. Hoogtepunt was suddervlees met aardappels dauphinoise en witlof, allemaal uit blik. Op deze voorraden en wat creativiteit kunnen we gerust nog een hele tijd door, maar we verheugen ons op het weerzien met verse groenten. En misschien zelfs wel een stiekem stukje Franse brie.

