Spanje en Portugal – deel 2 (Ria’s en bezoek)
Met de boot veilig voor anker in de baai voeren we met de bijboot naar Rianxo. In de kleine haven zagen we dat de hele vissersvloot binnen lag en dat alle boten mooi gepavoiseerd waren (met vlaggen versierd). Aan land was iedereen op zijn paasbest, de dames een keurige jurk en panty’s, de mannen in pak, en dat in de brandende zon. Wetende hoe serieus veel Spanjaarden het katholieke geloof nemen hadden wij gelukkig ook een keer ons best gedaan en niet ons meest verschoten t-shirt aan. Bij de kerk stond het beeld van Maria de Guadeloupe al klaar, werden er nog even wat zegeningen gedaan en was het blaasorkest zachtjes aan het inspelen. Zonder duidelijk startsein trok de stoet ineens het stadje door, op weg naar de haven. Voorop het blaasorkest, dan het beeld van Maria vergezeld door priesters en misdienaars, dan het doedelzakorkest en tot slot de helft van het dorp erachteraan. De andere helft stond net als wij langs de weg te kijken en liep soms een stukje mee. We begonnen steeds sterker te vermoeden dat Maria met priesters, doedelzakken en al, op een van de boten zou stappen en dat ook de gepavoiseerde vissersboten mee zouden varen. Haastig spoedden we ons naar onze bijboot om mee te kunnen varen. We waren net op tijd op het water om de heilige Maria voorzichtig op de boot getild te zien worden om vervolgens met een MOORDENDE ROTGANG door de baai te scheuren met de hele visservloot erachteraan. Onze 4,5 pk buitenboordmotor hield ze niet bij en na een paar minuten was de processie al ter hoogte van de Sirena aan het eind van de baai. Yakety sax klonk in ons hoofd maar werd overstemd door de dikke vuurwerkknallen die bij elk Spaans feest blijken te horen. Het deel van het dorp dat niet op een boot door Ria de Arousa aan het scheuren was ging lekker vermouth drinken en wij voegden ons daar gedwee bij.
Later die week bezochten we Rianxo opnieuw, ditmaal voor het Feirón Mariñeiro. ‘Iets met ambachten en zeevaart’ vertelde iemand ons, en naïef als we nog steeds waren maakten we ons op voor een paar toeristenstalletjes met snuisterijen. Eenmaal aan land werden we overspoeld door een zee van klederdracht. Meestal vrij simpel, geïnspireerd op de lokale visserskledij: een felblauwe broek of rok en een witte blouse. Een enkeling had een wat ‘sjiekere’ versie aan, maar wat vooral opviel was dat iedereen het droeg. Jong en oud, het hele dorp vierde feest op straat in deze kleding – wat dus alleen op deze ene dag van de feestweek gedragen werd. We waren zomaar te gast op een intiem dorpsfeest – met onze neus in de boter! En feestvieren konden ze. In bijna elke straat was er wel een dweilorkestje – paar doedelzakken (gaita’s), klarinet, tamboerijn, paar trommels – die in een cirkel samen opzwepende muziek speelden. En om de haverklap zette er dan iemand op straat een danspasje in. Biertje in de ene hand, de andere hand met de vingers knippend, werd op de maat van de muziek met het grootste gemak een volksdans (muiñeira) gedaan in een kring of een rij. Was het pasje afgelopen, dan zette iemand weer een nieuw pasje in en deed de rest vrolijk mee alsof ze het nooit geoefend hadden maar allemaal kenden. Hoewel ons Nederlandse carnaval ook erg gezellig is steekt de polonaise hier toch bleek bij af.
Met Niels en Dymph bezochten we twee van de eilanden voor de ingang van de ria’s: Ons en Cies. Beide eilanden zijn beschermd natuurgebied waar je een vergunning voor moet aanvragen om te mogen ankeren zodat er niet teveel mensen tegelijk komen. Het was er schitterend wandelen, iets wat onze gasten onvermoeibaar konden, met adembenemende vergezichten. Eenmaal op het hoogste punt van het rotsige eiland Ons, uitkijkend over de Atlantische Oceaan, kon ik het niet laten om melancholisch tegen Björn te zeggen “kijk nou, daar liggen de Caribische eilanden, Panama, de Stille Zuidzee en Nieuw Zeeland, op ons te wachten”. Hoewel ik me voor Nieuw Zeeland technisch gezien misschien beter om had kunnen draaien.