Nederland! (Statia & Saba)

Sint Eustatius – of ‘Statia’ – is net als Saba en Bonaire een bijzondere gemeente van Nederland. Maar behalve de ambtenaren is niets overduidelijk Nederlands. Toch vingen we soms een glimp van herkenning op. In de vorm van een straatnaam, de voordeur die mijn oma ook had, het logo van de bieb, of een typisch Nederlandse stoeptegel. Wel voel je op het eiland de koloniale geschiedenis duidelijk, door de goed geconserveerde forten en huizen uit die tijd of benamingen als ‘het slavenpad’. In de gouden eeuw kon met de Nederlanders vrij gehandeld worden, omdat de Fransen, Engelsen en Spanjaarden op dat moment met hen – in tegenstelling tot met elkaar – geen oorlog voerden. Het handelen gebeurde dan ook volop en Statia werd het handelscentrum van de Cariben met aanbod in onder meer textiel, zilver, goud, wapens, katoen, tabak en suiker. En mensen. Er kwam een eind aan de vrije handel toen de gouverneur een saluutschot gaf aan een schip onder Amerikaanse vlag, waarmee hij de Amerikaanse kolonie erkende als soevereine staat, waarna de Engelsen besloten dat het tijd was om Statia over te nemen en Nederland de oorlog te verklaren.

 

Het water rondom Statia is beschermd natuurgebied en je kunt er dan ook prachtige vissen en koraal zien. Björn, die een duikbrevet heeft, deed dat op 18 meter, terwijl ik snorkelde langs de oude kademuur waarop intussen een schitterend rif gevormd is met her en der een oud stokanker of kanon. We zagen allebei een bijzondere zwart met gele zeeëngel (angelfish) met gele halve maantjes op z’n flanken. Verder beklommen we, als oefening voor Saba, Mount Quill, die heel onverwacht helemaal bezaaid lag met heremietkreeften! Schelpjes van 1cm tot schelpen zo groot als een vuist worden bewoond door rood-paarse krabben met één grote schaar die de deur vormt van hun huis. Ze storten zich zo van de berg af, dus we moesten oppassen dat we er niet op gingen staan in het voorbijrollen. Bovenaan de vulkaan konden we in de krater afdalen, waar het klimaat ineens nog vochtiger was en de planten anders. Geen heremietkreeften meer, maar des te meer hagedissen.

 

Na een paar dagen op Statia, toen we zeker wisten dat er geen bitterballen of stroopwafels te vinden waren, staken we over naar Saba. We hadden geen idee wat we moesten verwachten van Saba, behalve dat het vulkanisch is. Op de meeste Caribische eilanden vind je aan de kust de grotere steden en dorpen, omdat daar van oudsher de schepen aankwamen en de mensen zicht vestigden. Maar Saba heeft geen kust. Saba heeft rots. Dat er ooit mensen waren die naar die loodrechte rots keken en dachten ‘weet je wat, daar hakken we een trap in uit en dan is er bovenop vast wel een plat stuk waar we kunnen wonen’ verbaast ons nu nog. Tegenwoordig is er een kleine strekdam voor de veerpond met daarachter een straat van misschien tweehonderd meter met de douane, marineparkauthoriteit en één kroeg, voordat je over een weg met 20° helling 350 meter omhoog moet naar het dichtstbijzijnde dorp dat met goed gevoel voor ironie “The Bottom” is genoemd. Maar vroeger moest alles – eten, kleding, bouwmateriaal, gereedschap, alles – omhoog gesjouwd worden via die uitgehouwen trap in de bergwand (zie foto), nadat de lossers de levensgevaarlijke grondgolven hadden getrotseerd om de goederen überhaupt bij die trap te krijgen. Wij staken na de eerste tien meter omhoog naar The Bottom in de brandende zon onze duim omhoog en kregen een lift van een pick-up.

 

Eenmaal boven is er van dat onherbergzame karakter van Saba niets over. We keken onze ogen uit. Wat een schone straten, nette huizen en knusse sfeer. Het eiland ademt ‘goed georganiseerd’, misschien zelfs op het aangeharkte af, en dat op die hoogte. We maakten eerst een prachtige wandeling rond de vulkaan, Mount Scenery, door woeste jungle vol vogels, en een paar dagen later beklommen we die vulkaan, de hoogste berg van Nederland. Met een uitzicht waar de Vaalserberg een puntje aan kan zuigen feliciteerden we elkaar met de Koning, want die was jarig vandaag. De vlaggen en wimpels hingen uit en in The Bottom was zelfs een straatje afgezet voor een heuse vrijmarkt; hoewel het dit jaar helaas niet gelukt is om volgens traditie voor vriendin Laura een koffiekopje met bloemenmotief te vinden.

 

De volgende dag was wasdag en hebben we wat andere klusjes gedaan, maar er was genoeg tijd om te snorkelen op één van de meest bijzondere locaties waar we tot nu toe hebben gezwommen. Diamond Rock is een kleine rotspunt (ik schat 10 meter breed en 20 meter hoog vanaf het water), die helemaal vol zit met genten en fregatvogels en spierwit is van de vogelpoep. Onder water gaat de rots loodrecht naar beneden. De eerste keer dat we onderdoken zwommen we oog in oog met een vis die niet anders te omschrijven is dan een piranha ter grootte van een barracuda. Dat was het natuurlijk niet, maar we deden het wel even in onze zwembroek toen er een school van misschien wel 100 van deze booskijkende Caranx Lugubris ijzig traag onder ons door zwom. Gelukkig krioelde het bij de rots van de vissen en op veilige afstand van de lugubere joekels doken we zo diep mogelijk naar beneden om ze goed te bekijken. Met veel geproest kwamen we dan boven; dat moest toch beter kunnen…