Nieuws in Nieuw Zeeland

We zitten op een steen uit te kijken over Lake Wanaka, met allebei een flinke ijsco, als de telefoon gaat. Het is Rob, de bootmakelaar. We kijken elkaar gespannen aan, en wachten nog even met opnemen. Wat zou Rob willen? Er is wel wat interesse in Sirena, maar tot nu toe is er nog maar één kijker geweest. Misschien heeft ie alleen maar een vraag. De telefoon is al drie keer overgegaan, we moeten er toch echt aan geloven. We nemen op.

Op dat moment toeren we al zo’n vier weken door Nieuw Zeeland met onze tweedehands Nissan Dualis – die we aan het eind van de reis in Christchurch weer zullen doorverkopen aan andere reizigers. DuaLipa, zoals we het autootje liefkozend noemen, bracht ons al naar de meest noordelijke, westelijke én zuidelijke puntjes van het Noordereiland en door twee grote bergpassen op het Zuidereiland. We roadtrippen van B&B naar camping en van café naar wandeling, kriskras door het land. Bijna elke dag rijden we zo’n 3 uur en we krijgen er maar geen genoeg van. Het is onbeschrijflijk hoe mooi en veelzijdig de natuur is die we tegenkomen onderweg. Het ene moment ben je in een broeierig wijngebied met lavendel en steenfruit, een paar uur later aan de voet van een gletsjer of aan de rand van een kaap waar de golven tegenaan spatten. Of een moeras. Of een zandvlakte. Of een regenwoud.

Naast lekker gebak vinden in kleine dorpjes onderweg, zijn we vooral druk met wandelen. Om de paar kilometer vind je wel ergens een mooi pad voor een dagtocht en we lopen ook regelmatig naar een hut toe om in te blijven slapen. Soms is dat een B&B bij mensen in de achtertuin met een lekker zacht bed, soms een speciale hut voor wandelaars met alleen wat basisvoorzieningen; wel stromend (regen)water, geen kookgerei. Maar, kenmerkend voor Nieuw Zeeland: altijd keurig schoon en goed onderhouden. De meest fantastische hut waar we waren is misschien wel die van de Boys Brigade, die er in de jaren ’70 door een lokale scoutinggroep is neergezet en nu nog altijd door vrijwilligers wordt onderhouden. En zo’n lange wandeling is uiteindelijk best vergelijkbaar met een lange oversteek: je moet goed nadenken over proviand en Björn is de hele tijd bezig met checken of al het beslag wel goed vastzit, al zijn het nu de klikgespen aan m’n rugtas in plaats van harpjes en lijntjes op de boot.

We vermaken ons erg met de vogels die we onderweg tegenkomen. Nieuw Zeeland heeft misschien niet de meest kleurrijke fauna, en de illustere kiwi heeft zich nog altijd voor ons kunnen verstoppen, maar er zijn ontzettend veel leuke vrolijke vogeltjes. De fantails – meer staart dan vogel – vliegen af en aan, schijnbaar om de zandvliegen op te eten die wij aantrekken. Tomtits en riflemen zijn hele schattige bolletjes met een te groot hoofd voor hun kleine lijfje. Robins (onze roodborst, maar dan zonder rode borst en net wat groter) zijn super nieuwsgierig en komen zo op je voet zitten als je stil blijft staan. En loopvogels als de weka en de Pūkeko lopen zo een stukje met je mee in de hoop dat je wat laat vallen. Allemaal heel gezellig tijdens het wandelen, maar niets haalt het bij onze lievelingsvogel: de albatros. De landtong bij Dunedin is de enige bereikbare plek op aarde waar ze broeden en met een beetje geduld zie je ze daar regelmatig langs de kliffen scheren. Het duurt soms even voordat er weer een langs vliegt en in die tijd begin je toch te twijfelen: er vliegen duizenden andere watervogels (inclusief lepelaars!) en tussen het meeuwengeweld hoop je dan toch steeds dat dat ene stipje in de verte er één is. Totdat er daadwerkelijk één tussendoor vliegt, dan is het klip en klaar: met zijn drie meter spanwijdte lijkt een albatros wel een soort mammoet tussen de gewone meeuwen en de hoekige vleugels zijn net stelten. Het lijkt onrealistisch dat zo’n joekel zo gracieus kan vliegen en wij staan elke keer zo blij als kinderen in een snoepwinkel te wijzen.

Als we in Wanaka zijn, zijn we voor het eerst sinds Wellington weer op ‘bekend’ terrein; zeven jaar geleden waren we al eens eerder in Nieuw Zeeland en we hebben ons best gedaan om zoveel mogelijk andere routes en bestemmingen te kiezen dan de vorige keer. Maar de meren rond Wanaka – Lake Wanaka, Lake Hawea en Lake Wakatipu – zijn zo adembenemend mooi dat we ze graag nog een keer wilden zien. Dat er een whisky-distilleerderij in de buurt is hielp ook mee. En daar zaten we dus, op bekend terrein, toen de telefoon ging met een nog onbekende boodschap. Voor de verkoop – en daarmee het eind van onze reis – waren er twee mogelijkheden: als Sirena snel verkocht zou worden, voor eind maart, zouden we onze reis in Nieuw Zeeland afmaken, met het vliegtuig naar Australië en op bezoek bij m’n tante, en dan naar huis. Als de boot in die tijd niet verkocht zou worden, zouden we nog terug gaan naar Nieuw Zeeland en Sirena nog één keer goed oppoetsen (en nog één laatste zeiltocht met haar maken) en dan in de handen van de makelaar achterlaten. Zijn niet erg geruststellende boodschap daarbij was dat er ‘tussen maart en oktober eigenlijk zelden boten verkocht worden’. Op z’n zachtst gezegd niet ideaal.

Als we opnemen is de verbinding slecht door de bergen rondom en makelaar Rob valt steeds weg. Maar de woorden ‘buy “Sereena”‘ verstonden we luid en duidelijk. We zijn met stomheid geslagen. De eerste kijker lijkt meteen raak. Het blijkt een jonge man die al jaren op zoek is naar ‘precies zo’n boot’, een klassiek gelijnde, oceaanwaardige, stalen tweemaster. Een perfecte match dus en we hadden ons geen beter scenario kunnen wensen. Al moeten we ook niet te vroeg juichen, want een koopproces duurt lang en het is nog niet in kannen en kruiken allemaal – het is één van de redenen dat dit blogje zo lang op zich heeft laten wachten. Maar hoewel het allemaal de goede kant op lijkt te gaan, was ik na het telefoontje van Rob een dag lang strontchagrijnig. Natuurlijk is dit de beste uitkomst waar we op hoopten. Het zou betekenen dat we snel terug kunnen naar Nederland, iets waar we allebei naar uitkijken. En dat we niet in onzekerheid hoeven leven hoe het met de boot is terwijl ze aan de andere kant van de wereld ligt. Maar het betekent ook dat we Sirena definitief verkopen. En dat is treurig, hoe je het ook wendt of keert. Het was niet alleen ons huis en de enige vorm van vastigheid de afgelopen drie jaar, maar Sirena is ook een beetje onderdeel van ons gezin geworden, hoe gek dat ook klinkt. Het is niet gewoon maar een ding, meer een soort huisdier met een eigen karakter en nukken; iets waar je voor zorgt en zorgen om hebt, maar dat ook voor jou zorgt.

Maar de schok eenmaal te boven ben ik natuurlijk vooral ontzettend blij als ze goed terecht komt. En dat wij nu zonder zorgen aan het laatste deel van ons avontuur konden beginnen. Dat begint goed, met een beest van een 4×4 camper in Tasmanië (‘Koning Triton’), en ik kijk ontzettend uit naar een warm weerzien met m’n oom-en-tante-in-het-buitenland, die ik al eens eerder op één van hun avontuurlijke woonplekken heb bezocht.

Bovendien hebben we inmiddels bedacht waar we dit avontuur gaan beëindigen, iets waar we nu al heel veel voorpret van hebben. Daar waar het ooit begon toen we Nederland uitvoeren: met een boot in IJmuiden…