Mindelo & Santo Antao
De laatste dagen Kaapverdië staan in het teken van de oversteek over de Atlantische Oceaan voorbereiden. Dat betekent laatste reparaties en bevoorraden (voor zover dat gaat hier, maar onze bilge ligt nog vol houdbare spullen). Een paar dagen voor oud en nieuw begint onze oversteek. Maar eerst: wandelen op Santo Antao met Peggy!
Santo Antao is het groenste eiland van Kaapverdië. Aan de noordkant zijn de rotsen weelderig begroeid, en overal tussendoor wuiven de pluimen van het suikerriet. Het is onmogelijk op de foto vast te leggen hoe mooi dat is. Het is echt een veel natter eiland dan de andere Kaapverdische eilanden; op de laatste dag waren we zelfs in een vallei met watervallen en een rivier. Met z’n drieën maakten we een vierdaagse wandeling, maar niet één waarbij je je tentje op je rug meedraagt. We sliepen twee nachten in een fijn pension en één nacht in een ‘homestay’, bij een ouderlijk echtpaar die een paar kamers in hun huis verhuurden en verschrikkelijk lekker konden koken. ‘s Ochtends werden we in een busje naar boven in de bergen gereden om vervolgens met een gids een uur of vier naar beneden te lopen. Alleen de laatste twee dagen was er ook een flinke klim bij. Deze manier van bergwandelen is bijzonder comfortabel, tenzij je ouder bent dan 35 blijkbaar, want de knieën van zowel Peggy als Björn begaven het. Björn is zelfs een dag eerder terug naar de boot in Mindelo gegaan omdat het echt niet meer ging, Peggy kon na een rustdag gelukkig nog een dagje mee naar boven.
Omdat het zo relatief nat is, is Santo Antao ook de belangrijkste bevoorrader van de rest van de eilanden. Het voornaamste gewas is suikerriet, voor grogue (gedestilleerde drank) en ponche (fruitlikeur). Daarnaast verbouwen ze hele lekkere koffie, mais en bonen voor cachupa, mango, papaya en bananen* aan de bomen, pompoenen, cassave en tomaten, en in de riviertjes worden yams verbouwd, die blijkbaar veel water nodig hebben. Dat groeit allemaal op terrassen, waardoor het met de hand geplukt moet worden, soms op plekken waarvan wij ons afvroegen hoe het überhaupt menselijk mogelijk was er te komen, laat staan te oogsten. Hoewel de slechtst bereikbare terrassen wel leeg waren: jonge mensen willen niet meer in de landbouw werken en trekken naar de stad, de oudere generatie heeft er geen goed woord voor over; wat dat betreft is het net als thuis. Andere groenten dan deze groeien er nauwelijks. Wij vroegen ons af waarom; er is genoeg dat in hetzelfde klimaat zouden kunnen groeien. Tomaten zijn op de markt goedkoop, terwijl je voor een paprika of courgette je ziel moet verkopen. Maar goed, er is na export naar andere eilanden weinig surplus, en misschien is er geen behoefte aan meer diversiteit. Aubergines liggen in Nederland ook pas sinds de jaren ’90 in elke winkel. Verder heeft een huishouden soms een paar kippen, een geit of een varken. Maar dit weelderige groene land is het Santo Antao dat wij nu zagen. Dit jaar heeft het voor het eerst sinds 4 jaar geregend. Er moest zo op de voorraad ingeteerd worden dat de dieren al niet genoeg te eten hadden en voortijdig geslacht moesten worden. En wij in Nederland maar klagen als er een buitje valt.
* De bananen op Santo Antao zijn de lekkerste die we ooit hebben gegeten en we zijn nu voor altijd verpest. Ze waren licht zuur, wat ik altijd heel lekker vind aan nog iets te groene bananen, en precies stevig genoeg. Nooit zal een banaan hier meer aan kunnen tippen. Ik droom er nog van.
Mindelo, waar Sirena nu ligt, is minder vriendelijk dan de andere plekken in Kaapverdië waar we kwamen, maar het is dan ook de eerste echte stad waar we zijn. Je moet misschien wat beter op je spullen letten, maar dat moet je in de metro in Nederland ook. Er is iedere avond in elk café live muziek, van een man met een gitaar tot een hele band. De haven en de ankerplaats zijn een goede uitvalsbasis voor de laatste dingen die we voor de oversteek moeten doen; we hebben zelfs alweer nieuwe peddels! Voor en na de wandeling zijn we weer hard aan het klussen gegaan. De masttrack waar de genuaboom in vastklikt, zit weer vast. De happen die het lummelbeslag gemaakt had in de mast zijn geverfd. Het lummelbeslag zelf is wat aangepast en weer gemonteerd. De harpjes van de lazyjacks (touwtjes die het zeil opvangen als we het strijken, als een soort verticaal vangnet), waarvan er één al uit zichzelf naar beneden kwam, zijn vervangen. Het stoomlicht doet het weer en het beslag boven in de mast is gecheckt op losse onderdelen en slijtage. De bijbootmotor heeft een zoveelste oplapbeurt gehad. En met dank aan de ‘if-it’s-man-made-we-can-fix-it’-jachtservice hebben we ook weer een fatsoenlijke genuaboom – een stukje korter en dikker dit keer.
Kerst vierden we voor het eerst zonder familie, maar gelukkig met Peggy. Dat was heel fijn, toch een beetje thuis. Maar nu zullen we het weer alleen moeten rooien. De oversteek naar de Caribische eilanden duurt ongeveer drie weken. We mikken op de St. Vincent & Grenadines.
We zijn klaar om over te steken en vooral: we hebben er zin in! Laat maar komen, die oceaan!